null

Het civielrechtelijk bestuursverbod: vooralsnog weinig ontwikkelingen

Sinds 1 juli 2016 is het zogenaamde civielrechtelijk bestuursverbod in werking. Op verzoek van een curator (of het openbaar ministerie) kan aan bestuurders of feitelijk leidinggevenden van een failliete vennootschap een verbod tot het uitoefenen van de functie van bestuurder worden opgelegd die de betreffende persoon op dat moment vervult of wil gaan vervullen. Dat verbod zal alleen worden uitgesproken, wanneer de bestuurder in strijd heeft gehandeld met bepaalde gronden en zal maximaal voor vijf jaar gelden.

Gronden

Gronden tot het opleggen van een dergelijk civielrechtelijk bestuursverbod (voor handelingen die binnen een tijdvak van drie jaar voor het uitspreken van het faillissement hebben plaatsgevonden) zijn de volgende:

  1. Wanneer er sprake is van een zogenaamd kennelijk onbehoorlijk bestuur;
  2. Wanneer de bestuurder voor de vennootschap benadelende rechtshandelingen heeft verricht (zogenaamde paulianeuze rechtshandelingen);
  3. Wanneer de bestuurder in ernstige mate tekort is geschoten in de informatievoorziening aan de curator;
  4. Wanneer de bestuurder tenminste tweemaal eerder bij een faillissement van een rechtspersoon betrokken is geweest en hem daarvan een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt;
  5. Wanneer de bestuurder heeft bewerkstelligd dat bepaalde fiscale verplichtingen niet zijn nagekomen.

Voldoende voor het uitspreken van een civielrechtelijk bestuursverbod is dat aan één of meer van bovenstaande gronden is voldaan.

Hoe gaat het in zijn werk

Het is nog niet uitgemaakt of eerst moet komen vast te staan op basis van een vonnis dat een bestuurder zich aan één van de voorgenoemde gronden schuldig heeft gemaakt, voordat een curator het civielrechtelijk bestuursverbod kan vorderen of dat het tegelijkertijd kan worden gevorderd met het instellen van een vordering uit hoofde van een van de vijf hiervoor genoemde gronden.

De toelichting op de wetgeving lijkt uit te gaan van dit laatste: kan gelijktijdig worden gevorderd. Het kan dus betekenen dat een bestuurder of feitelijk leidinggevende zich al moet gaan warmlopen op verweer tegen een curator ten aanzien van de civielrechtelijk bestuursverbod terwijl nog niet vaststaat dat een rechter een bestuurder aansprakelijk acht op basis van een van de vijf hiervoor genoemde gronden.

Huidige stand van zaken?

Ten tijde van het maken van deze blog, waren er nog geen civielrechtelijke bestuursverboden uitgesproken. Dat is niet vreemd. Het moet immers gaan om gedragingen die zich ná intreden van de wet hebben voorgedaan (dus na 1 juli 2016). De onderneming in kwestie moet nadien failliet zijn verklaard, er moet een onderzoek door de curator hebben plaatsgevonden, een procedure zijn opgestart en vonnis zijn gewezen, waarin een civielrechtelijk bestuursverbod is toegewezen. De doorlooptijd daarvan is in de regel meer dan de 16 maanden die thans verstreken zijn na het in werking treden van de wet.

In dat kader is het interessant dat er hieromtrent een proefprocedure is gestart voor de rechtbank Rotterdam.

Wanneer een update kan worden gegeven over deze procedure, zal dit in een volgend blog aan de orde komen. De betreffende procedure en de richtlijnen die rechtbank Rotterdam hopelijk zal geven in die uitspraak, kunnen maatgevend worden voor volgende zaken.

Mocht u naar aanleiding van het civielrechtelijk bestuursverbod of bestuurdersaansprakelijkheid in zijn algemeen vragen of opmerkingen hebben, dan heeft Sjoerd Warringa daar graag overleg met u over.