null

Hogere aansprakelijkheid personenvervoerders in de binnenvaart

In het zee- en binnenvaartrecht geldt een beperking van aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies of schade; of eigenlijk twee soorten beperkingen: een beperking naar de waterverplaatsing en motorvermogen van het schip (de zogenaamde globale beperking), en een beperking (voor zover hier relevant) per reiziger.

In het zeerecht worden beide beperkingen beheerst door internationale verdragen; voor wat betreft de globale beperking door het Verdrag van Londen van 1976 met protocol van 1996 en voor de aansprakelijkheid jegens reizigers door het Verdrag van Athene van 1974 met protocol van 2002 (met verhoging van de limieten in 2014).

Voor wat betreft de binnenvaart wordt de globale beperking beheerst door het Verdrag van Straatsburg (CLNI) van 2012, voor Nederland in werking getreden op 1 juli jl. In dit stukje wordt nader ingegaan op de aanpassing van de limitering van aansprakelijkheid voor vorderingen wegens dood of letsel van reizigers in de binnenvaart. Het gaat hierbij niet om verdragenrecht, naar puur om Nederlands recht: art. 8:983 lid 1 BW met het daarop gebaseerde Besluit van 11 maart 1991. De limiet is in dit Besluit gesteld op Hfl. 300.000 en is sindsdien niet verhoogd; in Euro’s is dat EUR 137.000. De limiet is (op dit moment) dus al 28 jaar dezelfde gebleven, terwijl geld in die periode ongeveer de helft minder waard is geworden.

In een procedure, leidende tot het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2018 (NJ2018/376), heeft een man die in 2007 aan boord van een zeiljacht onder een afbrekende giek terechtkwam waardoor hij blijvend letsel opliep, getracht meer dan het bedrag van de beperking toegewezen te krijgen. Hij stelde dat het beroep van de vervoerder op de wettelijke beperking in strijd was met het recht op volledige schadevergoeding zoals neergelegd in Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en met de redelijkheid en billijkheid. Hij wees daarbij op de zeer aanzienlijke geldontwaarding en op het feit dat voor andere vervoermodaliteiten zoals zeevervoer, luchtvervoer en spoorvervoer in de tussentijd wel aanpassingen van het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid hadden plaatsgevonden. De Hoge Raad verwierp het beroep op het EVRM om redenen die hier niet toe doen; maar oordeelde (zoals door het Hof al bepaald) dat het inderdaad in strijd met de redelijkheid en billijkheid was om de beperking in te roepen zonder met indexering rekening te houden. Met name het feit dat zo lang gewacht was met het verhogen van de limiet, terwijl dit wel voor andere vervoermodaliteiten was gebeurd, was redengevend voor dit oordeel. Zelf een hogere limiet vaststellen door middel van een aanpassing naar objectieve maatstaven, namelijk door het bedrag daarvan op de reële economische waarde vast te stellen, gaat volgens de Hoge Raad ook niet de rechtsvormende taak van de rechter te buiten.

De Hoge Raad oordeelde echter dat een verdere/andere verhoging dan indexering aan de wetgever is. Die heeft dat opgepakt: er is een concept besluit opgesteld waarbij (onder meer) de limiet voor dood of letsel van een reiziger wordt verhoogd tot 400.000 rekeneenheden (speciale trekkingsrechten - special drawing rights - zoals door het IMF omschreven). In Euro’s is dat ongeveer EUR 500.000, dus een aanzienlijke verhoging ten opzichte van de huidige EUR 137.000 en de toegewezen EUR 198.787 (geïndexeerd tot 2007). Ter vergelijking: de limiet bij zeevervoer bedraagt 250.000 SDR, ongeveer EUR 375.000. Het concept besluit bevindt thans in de consultatieronde, en te verwachten is dat dit op korte termijn ongewijzigd van kracht zal worden.