null

Misbruik van recht op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens?

Op woensdag 23 januari jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een nieuwe pagina toegevoegd aan het inmiddels dikke dossier omtrent misbruik van recht. Het leerstuk van misbruik van recht is al meerdere malen aan de orde gekomen in deze blogreeks. De uitspraak van de Afdeling gaat over misbruik op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), die inmiddels vervangen is door de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Met name de samenhang met, maar ook tevens qua oordeel het onderscheid met misbruik op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) springt in het oog. Aanleiding voor een blog.

Grote gevolgen, vele (terechte) vragen

De uitspraak van 23 januari 2019 heeft grote gevolgen voor bestuurlijk Nederland. Dit blijkt uit de nodige reacties aan ons adres. Niet geheel onterecht zijn die vragen en vooral ook de vraagtekens die gesteld kunnen worden bij het oordeel van de Afdeling. Kort en goed houdt dat oordeel in:

  1. Wob-misbruik ≠ Wbp-misbruik (c.q. AVG-misbruik);
  2. Uitlatingen van ambtenaren op het VNG-forum zijn toe te rekenen aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) in het kader van de Wbp.

Een duidelijke uitspraak zo lijkt het, maar volgens ons is daar nog wel een en ander over op te merken.

Wob-misbruik en Wbp-misbruik (inmiddels: AVG-misbruik)

Belangrijke overweging van de Afdeling is de volgende:

De enkele omstandigheid dat de gemachtigde van [appellant] en [appellant] eerder in het kader van Wob-procedures niet-ontvankelijk zijn verklaard, is onvoldoende om ook in deze procedure tot het oordeel te komen dat sprake is van misbruik van recht. De Wob en de Wbp betreffen een verschillende materie die maakt dat het oordeel dat er misbruik van recht is gemaakt ter zake van de Wob niet zonder meer betekent dat ook van misbruik van de Wbp sprake zou zijn.

Dit oordeel van de Afdeling is op zich niet zo vreemd, omdat misbruik van de ene regeling niet per definitie betekent dat ook misbruik gemaakt wordt van ene andere regeling. Toch is dit niet zo evident. Enerzijds omdat er voldoende uitspraken bekend zijn waarbij het onderscheid in regelingen niet doorslaggevend wordt geacht. Vooral de wijze van procederen en optreden ter zitting van een gemachtigde is daarbij al voldoende (zie bijvoorbeeld deze uitspraak).

Ook meer algemeen volgt uit de misbruik-jurisprudentie op basis van de Wob dat een aantal componenten van belang is voor het eventueel aannemen van misbruik:

  1. Inhoudelijke component (onbekendheid van de gemachtigde met de reden waarom de informatie wordt gevraagd; het doen van het verzoek bij vele bestuursorganen of het niet kunnen duiden van het verband tussen het vermeende doel en het verzoek zelf; de algemene bewoordingen van een machtiging).
  2. Financieel aspect (het ogenschijnlijk gericht zijn op geldelijk gewin in de vorm van een proceskostenveroordeling en/of een dwangsom vanwege niet tijdig beslissen).
  3. Aard gemachtigde en/of verzoeker (het business model van de gemachtigde; de gemachtigde of verzoeker als repeat player; bekendheid met andere wegen om informatie te verkrijgen).

In de inmiddels bestendige jurisprudentie omtrent misbruik op basis van de Wob zijn deze drie componenten op verschillende wijze uitgewerkt en toegepast. Elk beroep op misbruik wordt afzonderlijk beoordeeld op basis van deze componenten. Daarbij hoeven deze componenten zich trouwens niet al bij het verzoek voor te doen. Ook wanneer later blijkt dat sprake is van een of meer van deze componenten, mag op basis van de jurisprudentie dat betrokken worden bij een beroep op misbruik van recht. De rechter kan zelfs ambtshalve tot het oordeel komen dat sprake is van misbruik.

Toegepast op de uitspraak van 23 januari

 In het licht van deze jurisprudentie is de uitspraak van 23 januari vreemd. De Afdeling richt zich immers alleen op de inhoudelijke component. De Afdeling overweegt namelijk:

De Wbp strekt ertoe om burgers inzage te geven in de wijze waarop onder andere bestuursorganen hun persoonsgegevens verwerken. [appellant] heeft toegelicht dat uit het overzicht van de VNG niet voldoende kon worden achterhaald wie de persoonsgegevens heeft geplaatst en dat hij met de verzoeken wilde achterhalen welke gemeenten persoonsgegevens van hem hebben geplaatst. De Afdeling acht het doel van het Wbp-verzoek van [appellant] onder deze omstandigheden in lijn met het doel van de Wbp en ziet daarom geen aanleiding om het verzoek aan te merken als misbruik van recht.

Hiermee lijkt de Afdeling te weinig oog te hebben voor alle bijkomende aspecten die – zo leert ook de Wob jurisprudentie – terecht een rol kunnen en moeten spelen bij de vraag of iemand wel de juiste motieven heeft bij het uitoefenen van rechten en bevoegdheden. Een gemiste kans nu – zoals de rechtbank Den Haag ook overwoog – (de gemachtigde van) de verzoeker aan 35 – 40 gemeenten een Wob-verzoek indiende. Nadat daar op beslist was, en dus persoonsgegevens werden verwerkt, werd door of namens de verzoeker een inzageverzoek op grond van de Wbp gedaan. Bovendien is relevant dat de gemachtigde van de verzoeker:

  • op basis van no cure no pay werkt;
  • inmiddels een bekende is in bestuurlijk Nederland – als verzoeker en gemachtigde - op het gebied van Wob-misbruik (mede door zijn procesgedrag en verdienmodel); en
  • de weg van de Wbp gekozen heeft (die is niet losgekoppeld van de dwangsom) in plaats van hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag (als sprake is van een onvolledig en onduidelijk overzicht) naar aanleiding van het inzageverzoek bij de VNG.

 

Buiten dit alles zijn er de nodige AVG/Wbp-aspecten die vragen opwerpen over de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden op grond van die wet c.q. verordening. Wellicht nog aanleiding voor een vervolgblog.