null

Sneller een bestuurlijke boete inzake de Wet arbeid vreemdelingen, maar ook sneller minder hoog?

Er worden steeds meer bestuurlijke boetes opgelegd. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt van een verdrievoudiging tussen 2007 en 2014. Deze ontwikkeling heeft belangrijke gevolgen voor de positie van degene (particulier of onderneming) die met een bestuurlijke boete wordt geconfronteerd. De Raad van State heeft hier recent aandacht voor gevraagd en ook rechters worden steeds kritischer. Dat laatste bespreken we hier aan de hand van een aantal recente uitspraken in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Ongevraagd advies Raad van State

In een ongevraagd advies van de Raad van State van 13 juli 2015 staat de positie van degene die wordt beboet centraal. Enerzijds wordt de soms enorme hoogte van boetes voor relatief lichte feiten aan de orde gesteld. Ter illustratie wijst de Raad van de State op de bijna verachtvoudiging (!) van boetes in de Arbo-wetgeving, maar denk ook aan de verhoging van de boete in de Warenwetvan € 81.000,- naar € 810.000,- voor grote bedrijven. Daarnaast worden ook vaker ernstige feiten met een bestuurlijke boete afgedaan, die eerder via het strafrecht werden berecht. Dit zet de rechtsbescherming van betrokkenen onder druk.

De Raad van State stelt voor dat opnieuw naar het niveau van de wettelijk geregelde rechtsbescherming wordt gekeken en dat die bescherming in het bestuursrecht en het strafrecht hetzelfde niveau krijgt. De hoogte van de boete moet meer worden begrensd. Een voorstel is om dit te koppelen aan de grens in het strafrecht: € 67 000,--. Komt het hierboven, dan is een bestuurlijke boete geen geëigend middel meer, maar moet het vergrijp worden voorgelegd aan de strafrechter.

Kritische rechters

Ook de rechterlijke macht wordt kritischer en niet alleen in het kader van overtredingen van de wetgeving op het gebied van de Arbeidsomstandigheden. Zo stelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een aantal recente uitspraken over de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) paal en perk aan de steeds hogere boetes die worden opgelegd, zonder dat blijk wordt gegeven van een afweging naar de specifieke omstandigheden van het geval. Het algemeen uitganspunt van het boetebeleid moet immers zijn dat de minister de hoogte van een boete afstemt op de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en op de ernst van de overtreding. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dat geldt ook voor de toepassing van de in de beleidsregels vastgelegde boetebedragen. Bij de toepassing daarvan dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.

Dit leidt onder meer tot situaties dat de Raad van State oordeelt dat het boetesysteem niet mag leiden tot een boeteoplegging die geen onderscheid maakt tussen hardnekkige malafide rechtspersonen en bedrijven die niet tot zo’n groep behoren. Van een verhoogd boetenormbedrag mag dan geen sprake zijn.

Ook vraagt de Raad van State om differentiatie in geval sprake is van een marktkoopman die een vreemdeling liet werken in zijn marktkraam. De vreemdeling bleek geen tewerkstellingsvergunning te hebben en dus werd de marktkoopman een boete opgelegd van € 6.000,-. De minister verwees naar het boetebeleid, waarin de ondergrens van Wav-boetes voor natuurlijke personen op € 6.000,- is gesteld, met de mogelijkheid gespreid (over 10 jaren) te betalen. Volgens de minister wordt iedereen geacht een bedrag van € 50,- per maand te kunnen betalen. Dat is niet voldoende volgende de Raad van State. De hoogte van het bedrag moet worden vastgesteld naar aanleiding van een beoordeling van het individuele geval, en niet anders.

Wat doet de minister?

Naar aanleiding van de uitspraken van 7 en 21 oktober 2015 van de Afdeling, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer laten weten te gaan werken aan een ‘fijnmaziger boetesysteem’. Dat moet leiden tot een aanpassing van de Beleidsregel Boeteoplegging Wav wat betreft het differentiëren van boetenormbedragen. Tot de inwerkingtreding van een gewijzigd boetebeleid zal de minister het (lagere) boetenormbedrag neergelegd in de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2012 toepassen.