null

Kantonrecht beslist over de chauffeur die een mondkapje weigert: loonopschorting gerechtvaardigd

Het mondkapje is inmiddels niet meer weg te denken uit de (publieke) binnenruimten. Naast de maatschappelijke discussies over de effectiviteit van het mondkapje, levert het ook vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt interessante vragen en discussies op: in hoeverre mogen werkgevers hun werknemers verplichten om een mondkapje te dragen? En in hoeverre mogen werkgevers er sancties aan verbinden als hun werknemers dit weigeren en zo ja welke? Over deze vragen heeft de Kantonrechter Utrecht zich zeer recent in kort geding moeten buigen.

Weigerachtige werknemer

De werknemer in kwestie is een chauffeur/bezorger van een banketbakkerij. De werkgever informeert op 13 oktober 2020 haar medewerkers over de verplichting om in het vervolg een mondkapje onder werktijd te dragen. De betreffende werknemer weigert dit en wordt hier vervolgens op aangesproken door zijn chef en een van zijn collega’s, hetgeen enigszins escaleert.

Op 29 oktober 2020 spreken de eigenaren met de betreffende chauffeur. De chauffeur blijft ook tijdens dit gesprek het dragen van een mondkapje weigeren. Hierop wordt de chauffeur op non-actief gesteld en de loonbetaling opgeschort.

De kantonrechter: instructierecht werkgever

De werknemer vordert in deze procedure wedertewerkstelling en loondoorbetaling. De werkgever vindt dat haar instructie strekt tot bevordering van de veiligheid en gezondheid van haar werknemers. Op grond van haar instructierecht had zij deze maatregel mogen nemen. Volgens de werknemer is deze maatregel een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.

De kantonrechter beaamt allereerst dat de werkgever een instructierecht toekomt op grond waarvan zij voorschriften kan geven omtrent het verrichten van de arbeid en voorschriften ter bevordering van de goede orde. Dit instructierecht wordt echter wel begrensd door grondrechten die eventueel in het geding kunnen komen, zoals het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

De kantonrechter komt eerst toe aan de vraag of de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is. Daarvoor moet worden vastgesteld dat de instructie een legitiem doel dient, een geschikt middel is om het doel te bereiken en in verhouding staat tot de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.

De kantonrechter komt uiteindelijk tot het oordeel dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is en de werkgever haar werknemers dus mag verplichten om een mondkapje te dragen. De kantonrechter wijst erop dat de werkgever namelijk legitieme doelen heeft voor deze verplichting: zo is zij wettelijk verplicht zorg te dragen voor een gezonde en veilige werkomgeving en heeft zij er een gerechtvaardigd belang bij om haar bedrijfsbelang te beschermen, gezien het feit dat de wet haar verplicht het salaris door te betalen bij ziekte van haar werknemers. De kantonrechter houdt het er voorlopig op dat het mondkapje aan de veiligheid en gezondheid kan bijdragen.

De werknemer stelde zich nog op het standpunt dat de verplichting tot het dragen van een mondkapje niet voor hem zou moeten gelden aangezien hij slechts in 10% van zijn werktijd inpandig is en vrijwel geen contact heeft met collega’s. Dit standpunt wordt door de kantonrechter verworpen. De werkgever heeft er volgens de kantonrechter namelijk belang bij één lijn te trekken. Het dragen van een mondkapje is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk alleen effectief als eenieder zich daaraan houdt en dus moet ook deze werknemer zich daaraan houden. Ook benadrukt de kantonrechter dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van werknemer beperkt is, aangezien hij in 80 tot 90% van zijn werktijd – in zijn voertuig - géén mondkapje hoeft te dragen.  

Kortom, de instructie van de banketbakkerij tot het dragen van een mondkapje kon de toets der kritiek doorstaan. De werkgever mocht en mag de loondoorbetaling dus opschorten en hem de toegang tot het werk ontzeggen zolang werknemer niet onvoorwaardelijk bereid is deze instructie op te volgen.

Belangenafweging

Werknemers zijn in beginsel verplicht om voorschriften van hun werkgever over het verrichten van de arbeid en de goede orde binnen de onderneming na te leven. Denk hierbij aan voorschriften met betrekking tot (bedrijfs)kleding en uiterlijk voorkomen. Van belang is in ieder geval dat deze voorschriften redelijk moeten zijn en moeten vallen binnen de grenzen van algemeen verbindende voorschriften en de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter Utrecht mocht als eerste rechter een oordeel vellen over de verplichting tot het dragen van een mondkapje. De kantonrechter achtte deze door de werkgever opgelegde verplichting onder deze omstandigheden een redelijke instructie. Toch blijft oplettendheid voor werkgevers geboden en brengt deze uitspraak niet mee dat een mondkapjesverplichting altijd en onder alle omstandigheden is gerechtvaardigd. Uiteindelijk komt het aan op een belangenafweging tussen enerzijds het belang van de werkgever en anderzijds het belang van de werknemer. Vooral in situaties waarin het belang van de werkgever, dat veelal gelegen zal zijn in bescherming van werknemers en/of klanten, ook op een andere, voor de werknemer minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, had de werknemer in deze zaak er misschien beter van af kunnen komen.

Hoe andere rechters om zullen gaan met het instructierecht van de werkgever in relatie tot allerlei corona-gerelateerde vragen moet worden afgewacht. Wij zullen de rechtspraak die hierover wordt gewezen, nauwgezet volgen en onder uw aandacht brengen. Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan contact met ons op.