Medewerker in lift - Ten Holter Noordam advocaten

Slapend dienstverband: actieve informatieplicht voor de werkgever?

De Hoge Raad heeft in 2019 een belangwekkende uitspraak gedaan over slapende dienstverbanden. De Hoge Raad bepaalde kort gezegd dat de werkgever verplicht is medewerking te verlenen aan een verzoek van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer (slaper) tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding.

Is de werkgever in aanvulling daarop óók verplicht om de werknemer omstreeks de 104-weken-termijn actief te informeren over diens rechtspositie? Daarover heeft de kantonrechter zich in een op 8 mei jl. gepubliceerd vonnis uitgelaten.

Aanleiding

Werknemer is sinds 21 december 1992 in dienst van werkgever in de functie van Chauffeur Inzameling ADR. Op 14 december 2017 is werknemer wegens ziekte uitgevallen. Bijna twee jaar later, in augustus 2019, blijkt de werknemer nauwelijks meer belastbaar. Het UWV kent werknemer met ingang van 12 december 2019 een IVA-uitkering toe.

Werkgever en werknemer gaan vervolgens op 20 januari 2020 met elkaar in gesprek over een beëindiging van het dienstverband. Belangrijk discussiepunt is de hoogte van de transitievergoeding. De werknemer wijst de werkgever op een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad en meent onder verwijzing daarnaar aanspraak te maken op de transitievergoeding zoals die gold op 13 december 2019, zijnde de dag volgend op het verstrijken van de 104-weken-termijn. Voor de werknemer was dit van groot belang, omdat in die maand nog een hogere transitievergoeding gold voor werknemers van 50 jaar of ouder met een dienstverband van 10 jaar of langer. Verder stelt de werknemer zich op het standpunt dat de werkgever de verplichting had de werknemer uit eigen beweging te informeren over de mogelijkheid een verzoek tot medewerking aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst te doen onder toekenning van de transitievergoeding. Dit heeft hij niet gedaan.

Partijen komen er op dit punt niet uit en besluiten in onderling overleg hun zaak voor te leggen aan de kantonrechter in een zogenoemde art. 96 Rv-procedure.

Hoge Raad over slapende dienstverbanden

Zoals opgemerkt, doet de werknemer een nadrukkelijk beroep op een uitspraak van de Hoge Raad uit november 2019. In deze voor de rechtspraktijk zeer belangrijke uitspraak heeft de Hoge Raad het uitgangspunt ingenomen dat een werkgever verplicht is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. De Hoge Raad heeft hier wel de voorwaarde aan verbonden dat aan de voorwaarden voor ontslag op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid is voldaan.

Over de hoogte van de vergoeding merkt de Hoge Raad op dat die niet meer hoeft te bedragen dan de werkgever aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn op de dag na de dag waarop de werkgever wegens langdurige arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. Dit is doorgaans de transitievergoeding zoals verschuldigd na 104 weken arbeidsongeschiktheid.

Naar aanleiding van deze uitspraak van de Hoge Raad is in de arbeidsrechtelijke literatuur het standpunt ingenomen dat de werkgever óók de verplichting heeft de werknemer omstreeks de 104-weken-termijn te wijzen op de mogelijkheid een verzoek tot medewerking aan de beëindiging van het dienstverband onder toekenning van de transitievergoeding te doen. Dit wordt in de arbeidsrechtelijke literatuur aangeduid als de informatieverplichting voor de werkgever.

Kantonrechter aan het woord

De kantonrechter volgt het betoog van de werknemer niet en komt tot de conclusie dat de transitievergoeding moet worden berekend op basis van het vanaf 1 januari 2020 geldende recht. Het moment waarop de arbeidsovereenkomst door de werkgever had kunnen worden opgezegd lag immers na 1 januari 2020. Verder wijst de kantonrechter erop dat de Hoge Raad in zijn uitspraak de beëindigingsverplichting onder betaling van een verplichting afhankelijk stelt van een voorafgaande wens van de werknemer om tot beëindiging van zijn dienstverband over te gaan. Vaststaat volgens de kantonrechter dat de werknemer niet vóór 1 januari 2020 bij de werkgever heeft aangeklopt met de wens om zijn dienstverband te beëindigen.

Tot slot wijst de kantonrechter een informatieverplichting van de werkgever van de hand. De werkgever heeft volgens de kantonrechter niet de verplichting om de werknemer actief te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek tot medewerking tot beëindiging van het dienstverband onder toekenning van de transitievergoeding te doen.

Voor de praktijk

Deze uitspraak van de kantonrechter onderstreept nog maar eens dat een werkgever niet de verplichting heeft uit eigen beweging het dienstverband met een slaper te beëindigen. Het initiatief ligt eerst bij de werknemer die zijn wens om het dienstverband te beëindigen kenbaar moet maken.

Verder blijkt uit deze uitspraak dat de werkgever niet de verplichting heeft om slapende werknemers te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek tot beëindiging van het dienstverband onder toekenning van een vergoeding te doen.